Ik moet de laatste tijd veel denken aan iemand die voor een onmogelijk zware opgave staat. Die nog niet zo lang geleden dat te horen kreeg wat niemand wil horen. Niet nu al. Niet zo ontzettend oneerlijk vroeg.
De wereld staat voor haar stil. Ook al denkt de wereld daar anders over.
Haar strijd doet me denken aan het gevecht van nabestaanden. De worsteling zoals ik die met enige regelmaat aanhoor in de rechtszaal. Van ouders die niet weten wat ze moeten voelen. Hoe ze het moet voelen. Hoe lang het nog zal duren. Vol met vragen. Over het waarom. En of het ooit over zal gaan.
Ze hebben allemaal iets gemeen. Ze lopen door het vreselijke nieuws niet langer synchroon met de rest van de wereld. Die draait door. Iedere dag opnieuw.
Maakt zich druk over zaken die ineens volstrekt triviaal zijn. Draait mee in het ritme van alledag. En probeert te steunen waar het kan. Door te zeggen dat het vanzelf beter gaat. Dat er gezocht moet worden naar afleiding. Dat je er niet in moet blijven hangen. De moed er in moet houden.
Uiteraard. De bedoelingen zijn doorgaans goed. Maar vloeken zo hartgrondig met het gevoel.
Het gevoel dat het verdriet uitgeleefd moet worden. Dat je de diepte in moet voor je er weer uit kan komen. Dat je wilt schreeuwen en janken tot er niets meer is.
Dat er op rouw geen tijd staat.