Er zijn mensen die mij een daderknuffelaar noemen. Ik zou opvallend vaak begrip tonen voor de crimineel. Dat klopt. In mijn gedachten ben ik net zo crimineel als de mensen waar ik als rechtbankverslaggever over schrijf.
Iedere menselijke dwaasheid en tekortkoming, ieder menselijk falen, dient met mededogen te worden beschouwd, in het besef dat wij onze eigen dwaasheden en tekortkomingen, ons eigen falen voor ons zien. Want het zijn slechts tekortkomingen van de mensheid waarvan ook wij deel uitmaken en bijgevolg schuilen zij in ons allen. Wij moeten niet zo verontwaardigd zijn over anderen, omdat hun euveldaden op dat moment toevalligerwijs bij ons niet aan het licht treden. (Arthur Schopenhauer)
Ik voel zelden of nooit walging als ik de verhalen hoor van moordenaars en geweldplegers die op drie meter afstand van mij de rechter te woord staan. Wat ze hebben gedaan, heeft grote gevolgen. Onherstelbaar leed. Dode moeders. Levenloze dochters. Ontsierende littekens. Gebroken geesten.
De laatste pagina van een misdaad is vaak onmenselijk.
Maar de eerste zelden tot nooit.
Ik heb me wel eens afgevraagd of ik in staat ben tot moord of doodslag. Kan ik een ander om het leven brengen? Ben ik een moordenaar?
Ik weet wat het is om furieus te zijn. Ik ken de negatieve energie van jaloezie. Ik weet hoe het voelt om verantwoordelijkheid per glas verder kwijt te raken. Om te denken dat je onoverwinnelijk bent. Ik heb de overweldigende euforie van het moment meegemaakt. En de zenuwslopende heftigheid van krenking. Als iemand me slaat, sla ik waarschijnlijk terug. Je kunt me razend maken door me iets te verwijten wat ik niet heb gedaan. Ik weet wat de verwoestende kracht van loyaliteit kan doen.
Ik voel de kracht van emotie, maar meestal handel ik er niet naar.
Maar wat als ik geen stabiele opvoeding zou hebben gehad? Als mijn ouders mij fysiek en geestelijk zouden hebben misbruikt? Ik niet tot mijn 30ste op school zou hebben gezeten? Stemmen in mijn hoofd hoor? Nooit heb geleerd hoe je met tegenslagen om moet gaan? Een vreselijke binnenvetter zou zijn?
Wat als mijn geweten nooit tot ontwikkeling is gekomen? Wat als de bedrading in mijn hoofd simpel niet in staat is te doen wat het moet doen? Op de momenten dat het telt?
Zou ik sterk genoeg zijn om hulp te vragen als ik jaar na jaar in de knoop zit? Als er niemand is om me te helpen? Als de wereld om mij heen er een is van geweld? Zou ik – zoals velen – zelf maar zorgen voor medicatie? Zou ik naar de drank grijpen? Of de cocaïne? Zou ik verslaafd raken en daarom uit stelen gaan? Net zo gewelddadig worden als de wereld om me heen?
Ik kan achter die vragen niet met zekerheid een bevredigend antwoord plakken.
Sterker nog.
Misschien ben ik ook zonder heftige problemen. En zonder stoornis. Wel in staat om een ander van het leven te beroven. Om ineens uit die rol te breken. De rem niet meer te kunnen vinden. Niet te kunnen stoppen bij het begin van een ruzie. Geen gas terug kunnen nemen in het midden. Even slachtoffer van een best wel gangbare optelsom. Van opgekropte woede, teleurstelling, frustratie en verdriet.
Misschien ben ik wel de volgende krantenkop.
Het is arrogant en misplaatst om te denken dat je geen crimineel kunt zijn. Omstandigheden maken soms de mens.
Dat kun je daderknuffelen noemen. Of begripvol.
Of gewoon eerlijk.