‘Succes, jongen’

Hij doet zelf open. Met een lach.

Maar een echt antwoord op mijn vraag of zijn vader of broer er ook is, krijg ik niet.

Milad van vier hangt wat aan de deur. Wringt zijn lijfje in allerlei bochten. Zoals kinderen doen als ze niet helemaal weten wat ze moeten doen of zeggen.

Ik herhaal mijn vraag. Milad lacht opnieuw. Maar verplaatsen doet hij zich niet. Er gebeurt niets. Ik kijk vragend naar hem. Hij kijkt vrolijk terug.

Dan komt zijn grote broer van de trap. Ja, ik mag wel binnenkomen. In de woonkamer ligt de vader. Te slapen. De grote broer wekt hem. De slaperige man kijkt me licht geschrokken aan en steekt dan zijn hand uit.

De broer haalt thee. Ik probeer een gesprek aan te knopen met de vader. Milad hangt om ons heen.

Het Nederlands van de vader is niet zo heel goed. Ik vang flarden op van wat hij zegt. Dat er oorlog is in Afghanistan. En dat hij een fout heeft gemaakt. Een fout waar zijn gezin nu de dupe van zal worden.

Hij zegt dat hij dertien jaar geleden naar Nederland is gevlucht. Omdat hij onderdeel was van het communistische regime in zijn land. En dat terugkeren geen optie is. Omdat hij zijn straf niet zal ontlopen.

Een van zijn kinderen verduidelijkt. Zegt dat zijn vader weliswaar bij een verkeerd regime zat, maar dat hij nooit iemand heeft gedood. Zijn vader was geschoold. Kon lezen en schrijven. En dus schreef hij brieven voor het regime.

Zijn kinderen waren nog jong toen hij uit Afghanistan vertrok. Een paar jaar oud. Zij kennen Afghanistan alleen uit de boeken en van de verhalen.

Zijn verhalen.

Maar dat zou wel eens heel snel kunnen veranderen. Minister Leers heeft gesproken. Het gezin moet gaan. Terug naar het eigen land.

De broers weten niet meer wat ze moeten doen. Ze spreken Nederlands, volgen hier een opleiding, voetballen bij de plaatselijke club. In Afghanistan hebben ze niets. Geen huis. Geen baan. Geen toekomst. Hun moeder zwijgt. Ze is aan de antidepressiva. Ligt vaak in bed.

En huilt als Milad slaapt.

De broers en de vader vertellen met gebogen hoofden verder over hun lot. Dat ze er alles aan hebben gedaan in Nederland. Zich altijd aan de regels hebben gehouden. Nooit rottigheid hebben uitgehaald. Netjes in de schoolbanken hebben gezeten.

Een van de oudere broers voelt zich verantwoordelijk. Hij weet dat zijn vader in Afghanistan weg zal vallen. Maar hij heeft geen idee hoe hij het gezin kan redden. In Nederland is hij ongewenst. In Afghanistan een westerling.

De sfeer is bedrukt.

Alleen Milad lacht. En speelt. Hij weet niet wat er boven zijn hoofd hangt. Zijn familie kan het niet aan om hem de pijnlijke waarheid te vertellen.

Milad denkt dat hij straks op vakantie gaat. Naar een ver land. En vakantie is leuk.

Dat weet hij wel.

Als ik het huis verlaat, rent Milad achter me aan. Of ik even met hem wil voetballen.

Dat wil ik wel.

Het jochie trapt de bal. Ik trap terug. Hij praat. Over vriendjes. Voetbal. Konijntjes die soms over de parkeerplaats huppelen.

En over de vakantie.

Als ik hem vertel dat ik moet gaan, pakt Milad de bal in zijn handen.

‘Doei, meneer!’

Ik weet niet zo goed wat ik moet zeggen. Kijk uitgeprocedeerde asielzoekers niet zo vaak in de ogen. Zie ze in de regel als een statistiek in de krant.

Ik denk na. Loop weg. Draai me om. En voel tijdens het praten meteen hoe onmachtig en leeg woorden kunnen zijn.

‘Succes, jongen’.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *