Tussen Rachid en zijn advocaat staan twee lege stoelen. Een raar gezicht. Advocaten hebben de neiging naast hun client te zitten. Samen tegen de rest.
Rachid is een gelovig man. Hij gelooft dat er in de Koran zinnige dingen staan. Zijn zussen nemen het echter niet zo nauw met regels. Ze zijn zeventien en achttien en doen wat zussen van zeventien en achttien doen. Ze roken en drinken. Gaan stappen. Een hoofddoekje is er niet bij.
Rachid baalt daar van. Zo erg dat hij de rol van de afwezige vader op zich neemt. En slaat als hij meent dat de regels niet nageleefd worden.
Op een slechte dag is Rachid zo boos dat hij een mes pakt. En zijn zus in de schouder steekt. Zijn eigen moeder doet nog een poging om de razende Rachid tot inkeer te brengen, maar ze faalt. Rachid steekt zijn ongelovige zus nog een keer. En nog een keer. En nog een keer. In haar schouder, benen en rug.
Ze overleeft de aanslag. Het mes is te klein.
Rachid heeft het niet zo op de rechters voor hem. Hij snapt niet waarom hij zit waar hij zit. Een ruzie binnen de familie hoort een ruzie binnen de familie te zijn. En vooral te blijven. De vuile was hang je niet buiten.
Als de rechters vragen aan Rachid wat hem bezielde, geeft hij antwoord. Met tegenzin. Er is niet zo veel aan de hand. Meent Rachid. Hij past op zijn zusjes. Dat is alles. Als een rechter hem vraagt naar de definitie van oppassen, vuurt Rachid een wedervraag af.
Of de rechter zelf kinderen heeft. Rachid krijgt niet wat hij wil. De rechter houdt hem voor dat hij degene is die de vragen stelt. Rachid geeft als antwoord dat de rechter achterlijke vragen stelt. En wil verder niet meer antwoorden.
De rechtszaak van Rachid is aan alle kanten ongemakkelijk. Rachid wil niet. Hij zwijgt. Of toont verbaal zijn boosheid. Rachid zit vol op de weerstand. En begint dan ineens met zijn handen op het tafelblad voor hem te roffelen. In de maat. De rechter kijkt hem ijzig aan en vraagt op onderkoelde toon of hij nu soms wel iets wil zeggen.
Ergens tijdens de rechtszaak zegt Rachid iets dat blijft hangen. Op de vraag van een van de rechters hoe hij denkt over de belastende verklaring van zijn eigen zus komt een veelzeggende antwoord:
‘Ze mag zeggen wat ze wil. Dit is Nederland’
Het antwoord komt niet als een berustende stelling. Er zit geen spoor van acceptatie in. Rachid lijkt er meer mee te zeggen dan de woorden aangeven.
Ook de officier krijgt het niet voor elkaar om effectief door te dringen in het hoofd van Rachid. Ze stelt vast dat de man ook op zitting duidelijk laat zien uit welk hout hij is gesneden. Rachid ontploft. De officier gaat buiten haar boekje, schreeuwt Rachid. Ze kent hem niet eens. En zij gaat straks na de rechtszaak weer lekker een kopje koffie drinken. Ze weet niet waar ze het over heeft. Een van de rechters verheft zijn stem. Zo hard dat Rachid even schrikt.
Als de rechters hun zorg uitspreken over de kans op herhaling, geeft Rachid het verkeerde antwoord. Hij zegt dat alles binnen de familie straks wel opgelost zal worden. Het klinkt niet alsof het hele gezin tijdens een vrolijke praatsessie de handen weer eensgezind in elkaar zal slaan.
Vlak voor het pleidooi van zijn advocaat gaat het mis. Rachid draait zich om en begint een verhitte monoloog. In het Somalisch. Tegen wat mensen op de publieke tribune. Zijn ogen staan wild en woest. Hij hoort de rechter niet meer die hem bij de les probeert te krijgen.
De rechter pakt de laatste reddingsboei. Hij stuurt Rachid naar zijn cel in de catacomben van de rechtbank. Zijn advocaat praat alleen. Het laatste woord is niet meer voor Rachid.
Advocaten weten dat proceshouding heel belangrijk is. Ze weten dat rechters iets van spijt willen horen. Iets van zelfinzicht. Ze weten dat rechters de kans op herhaling wegen. Weet de verdachte zelf ook dat het niet kan wat hij heeft gedaan? Is hij toch nog begaan met het slachtoffer? Hoe groot is de kans dat hij het niet weer zal doen? Moet er behandeling volgen? Is dat nog zinvol? Of rest slechts een kale celstraf om de samenleving in ieder geval voorlopig te behoeden voor nog meer onheil?
Rachid heeft zijn rechtszaak niet aangegrepen om recht te zetten wat krom was. Hij deed alles fout wat hij fout kon doen. Zijn gedrag sloot hem zelfs uit van zijn laatste woord.
En dus is het laatste woord aan de rechters.