Dit is een triest verhaal. Over de ergste vijand die je als mens tegen kunt komen.
Jezelf.
Rutger (27) komt de rechtszaal binnen en gaat zitten naast zijn advocaat. Zijn verschijning doet iets met de sfeer in de zaal. Alsof er door zijn komst iets heel anders binnen is gekomen. Iets waar je instinctief bang voor bent.
Zijn venijnig uitgesproken woorden missen eigenwaarde. Hij spreekt als slachtoffer. Straalt bijna letterlijk leed, haat en wanhoop uit. Alsof hij al zijn hele leven vecht met de wereld om hem heen en inmiddels weet dat hij al lang en breed verloren heeft.
Wat rest is onbegrepen haat.
Ik zie voor het eerst zijn ogen als hij naar de perstafel kijkt. En ik schrik. Van de kou. En van de bizarre combinatie van bijna sprankelende haat en doffe wanhoop. De verwrongen lach op zijn gezicht vloekt aan alle kanten.
Zijn verhaal lijkt lange tijd een heftig, maar logisch verhaal. Veel geeft hij niet prijs. Tussen de uitgesproken zinnen door hangt de sfeer van een donker geheim. Een beklemmend beeld over groot onrecht en zwijgende familieleden.
Ik heb altijd mijn eigen lijden weggestopt voor de rest van de wereld. Mijn leven is kapotgemaakt. Ik ben het kind van een egoïst. U heeft geen idee hoe het is om daar op te groeien. Het is verschrikkelijk. Manipulatie is een zwaar wapen. Niemand wil mij horen. Ik ben zielsalleen op deze wereld. Totaal onbegrepen. Ik moest mijn vader en mijn zus wel redden van de egoïst. Van mijn moeder. Ik heb even gewacht. Een sigaretje gerookt. Toen opende ik de ramen. Muziek hard. Ik deed mijn gordel om, omdat ik geen doodswens heb. En toen gaf ik gas. Met gierende banden. Ik wist dat het muurtje voor het huis mij zou lanceren. Het was dit of moord.
Enkele seconden later staat Rutger met zijn Opel Calibra in het huis van zijn ouders. In de achterkamer zitten vader en moeder. Tussen het puin.
De ouders van Rutger horen zijn verhaal aan vanaf de publieke tribune. Het gezicht van zijn moeder staat op verdriet. Maar ook op berusting. Ze zitten niet op de eerste rij. Of de tweede. Niet op de gebruikelijke steunafstand van hun zoon.
Maar op de allerlaatse rij. Tegen het kogelwerende glas aan. Verder dan dit kunnen ze niet.
Dan begint het verhaal van Rutger te schuiven.
Wat de rechters niet is gelukt, maken de deskundigen duidelijk.
Het ligt niet aan de moeder. Of aan een duister geheim. Het zit in het hoofd van Rutger zelf. De depressie. De alcohol. De amfetaminen. Rutger is ernstig ziek. Psychotisch. In zijn hoofd sturen wanen zijn gedrag. Wat zijn zieke hoofd denkt, is voor hem de realiteit.
Maar dat is allemaal onzin.
Volgens Rutger.
De deskundigen kunnen het niet helpen. Zij hebben nooit geleerd dat een kind van een egoïst gelijk kan hebben. Rutger is niet ziek. Hij is onbegrepen.
Justitie heeft het goed met Rutger voor. Ziet ook wel dat een door zijn ziekte gestuurde man niet gestraft kan worden. Hij kan het echt niet helpen. Opname in een psychiatrisch ziekenhuis is de beste oplossing.
Maar niet voor Rutger. ,Dan maak ik mezelf van kant’.
De door de rechtbank ingeschakelde psychiater formuleert het voorzichtig. ,,Een opname van een jaar is wat kort. Hij moet eerst inzicht krijgen in zijn eigen ziektebeeld.”
De oplossing voor Rutger zit ergens in zijn eigen hoofd. Maar zijn hoofd is te ziek om dat te begrijpen.
Het is zijn ergste vijand geworden.