Je bent pas zeven jaar en je woont met je moeder in een vakantiepark. Om de week ga je naar je vader. Je ouders liggen in scheiding.
Als je moeder werkt, ben je soms bij oma en opa. Dat was die vrijdag niet anders. Je speelt tot je moeder je weer op komt halen. Ze kookt voor je. De dingen gaan zoals ze overal en altijd gaan. Ook de zaterdag begint normaal. Knutselen. Spelen. Samen met je broertje van twee doe je dingen die alle kinderen doen op een zaterdag.
Dan begint het. Jij weet het nog niet, maar je moeder neemt je broertje mee. Drukt een kussen op zijn gezicht. Hij spartelt, begint te huilen en je moeder pakt de ceintuur van haar badjas om de adem voorgoed uit zijn lijfje te halen. Ze legt het dan nog warme lichaam in een doos van haar kerstpakket en neemt je apart.
Het is je eigen moeder die je vertelt dat ze dood wil. Dat iedereen dood moet. Ze het gevoel heeft dat iedereen al dood is. Ze alles heeft verloren. Dat ze het financieel niet meer op een rijtje krijgt. Maar dat jullie wel allemaal naar de hemel gaan. Je pakt wat knuffels en een fotoboek. Omdat je weet dat je moeder dood zal gaan. Zo heb je naar eigen zeggen nog wat herinneringen aan haar als ze dood is. Want dat is wat ze wil.
Je bent bang. Ze heeft gezegd dat jij ook dood moet en dus vraag je of je naar oma mag. Je moeder loopt naar de auto. Je gaat mee en stapt in. Vlak voor het huis van oma zet je moeder de auto in de achteruit. Je ziet het gebeuren. Zij rijdt met volle vaart een brede en diepe sloot in. De auto loopt vol met water. Je wil er zo snel mogelijk uit. Maar dat gaat niet. Het is je eigen moeder die je voet pakt en aan je trekt. De dood is in de buurt. Dat voel je. Wie is er om je te beschermen? In paniek schop je haar van je af en kruip je door een ruit van de auto. Ook je moeder verlaat het snel zinkende voertuig. Op de kant steekt ze haar tong naar je uit.
Als een agent in het water springt om in de auto te kijken, ziet hij wat niemand wil zien. Uit de auto haalt hij een jongetje van twee. Blauw en koud. Om zijn hals zit nog de ceintuur van de badjas. Ruben zal nooit drie worden.
De politie wil met je spreken. Je zegt dat mamma gek is geworden. Je gaat naar huis, waar je pappa wacht. Je bent in shock. Het duurt weken voor je weer van je eigen bord durft te eten. Was het niet mamma die had gezegd dat ze je zou vergiftigen? In de brand zou steken? Met intensieve therapie beleef je alles opnieuw. Omdat die man in die witte jas zegt dat het goed voor je is. Je vader wijkt niet van je zijde.
Je bent zeven jaar oud. Te jong om te weten. Oud genoeg om het te snappen. Je hebt nog nooit gehoord van de term psychose. Van depressies die alomvattend kunnen zijn. Je wist niet dat liefhebbende mamma’s kunnen veranderen in moordlustige wezens. Waarom zou je ook?
Nu weet je het wel. Je hebt je broertje verloren. En je moeder. Deskundigen vrezen dat je nog steeds niet veilig bent als je moeder ooit weer in de buurt zal komen. Je vader zal nooit meer dezelfde zijn. Zijn wil om verder te leven komt nu alleen nog door jou.
Zeven jaar.
Godskolere.