Ik heb een wat rare band met rechters. Een aantal zie ik vaker dan mijn eigen vriendin. Bijna dagelijks schuif ik aan in de verschillende rechtszalen. Er zijn rechters die met een zuinig knikje aangeven dat ze me (her)kennen. Er is er één die me iedere keer weer enthousiast begroet.
Over het algemeen zijn rechters zeer terughoudend als het gaat om journalisten. Huiverig zelfs.
Officieren van justitie zijn in de regel losser en beter benaderbaar. Ze hebben er zelfs geen moeite mee om je (af en toe) in de wandelgangen te voorzien van een bruikbare tip. Er zijn meer mensen binnen het gebouw van de rechtbank die wel willen praten.
Ooit hoorde ik dat een slachtoffer van een ernstig geweldsmisdrijf over een aantal uurtjes zou overlijden. Raar om de dood van een ander aangekondigd te krijgen.
Maar rechters zijn anders. Ze zijn niet zo loslippig. Er zijn er zelfs bij die panisch reageren als een journalist in een straal van 100 meter passeert. Zelfs de persrechter past op en weegt haar woorden. Ontmoetingen tussen journalisten en rechters zijn praktisch altijd moeizaam.
Zo stond ik ooit in de lift met een rechter. De ongeschreven wetten schrijven dan voor dat je een rechter geen vragen stelt. Een rechter heeft namelijk officieel geen persoonlijke mening, en zeker niet over een nog lopende strafzaak. Deze rechter kon vanwege de lift fysiek geen kant op. Ik vroeg haar een best wel relevante vraag. Niet eens om het antwoord te horen. Ik wist dat ze er niets over zou zeggen.
Maar ik was wel benieuwd. Of er iets zou gebeuren. Iets bijzonders.
De rechter in kwestie zweeg niet, maar ze zei ook niets. Iets in de categorie: ‘dat zijn uw woorden’. Haar hele lichaamshouding sprak echter boekdelen. Ze wilde uit de lift. Alles wat ze zou zeggen, zou tegen haar gebruikt kunnen worden, zo leek ze te denken. Ze dacht het, maar het klopte niet. Anders dan sommige mensen wellicht denken, publiceren wij lang niet alles.
Het is een ‘bijzondere’ positie. Journalist in een rechtbank. Dat vind ik niet zelf. Dat blijkt vaak. Op de een of andere manier zijn mensen altijd achterdochtig. Van parketpolitie tot rechter, ze denken vaak dat je ieder woord opslaat en publiceert.
Dat is niet zo.
Dat wat in de krant (of op de radio) moet, moet in de regel het (persoonlijke) incident overstijgen. Er moet in ieder geval iets van een algemeen belang in zitten. Wat een individu zomaar zegt, is niet meteen nieuws.
Er is wat mij betreft dan ook niet altijd reden om wantrouwig te zijn en angstvallig de mond te houden. Wij van de perskamer weten wanneer iets kan en wanneer niet. Meestal.
Een uitzondering op deze dynamiek vormt de bodes. De mannen en vrouwen in uniform die de rechtsgang dagelijks moeten begeleiden. Zij vangen verdachten op, wijzen ze naar de juiste zaal, spreken moed in of treden soms sussend op. Er zijn er die zenuwachtige verdachten meteen (desnoods in plat dialect) tot rust kunnen brengen.
Bodes spreken soms honderduit over van alles en nog wat. Omdat ik al heel wat jaartjes met ze doorbreng, heb ik het idee dat ze me niet altijd zien als ‘die journalist’. Soms gaan de gesprekken nergens over, soms praten we over best intieme zaken. En soms praten we over rechtszaken.
Dat brengt een bijzondere verantwoordelijkheid met zich mee. Nieuws is nieuws, maar vertrouwen is ook vertrouwen.
Ik heb wel eens een landelijke scoop (primeur) gemist omdat ik een bode in bescherming nam. In de regel zijn gesprekken tussen bodes en journalisten geheim. Meestal.
Daar is niets nobels aan.
Een boze rechter is niet zo’n probleem voor een journalist.
Als je als rechtbankverslaggever de bodes tegen je in het harnas jaagt, ben je pas echt de lul.